De VOCsite : woordenlijst scheepsbouw (2024)

Stevenbalken
omhoog stekende balk aan voor- en achtereind van de kielbalk en daarmee verbonden; de huidbeplanking eindigt op de stevenbalken.

Voorvallen
vallen van de voorsteven. Met het vallen van de steven bedoelde men de afstand van de punten, waar de kiel zich van voren en van achteren naar boven omboog, tot de loodlijn, uit het hoogste punt van de voor- of achtersteven neergelaten. Zie ook Achtervallen.

el
lengtemaat die ook binnen Nederland van plaats tot plaats kon verschillen. Met betrekking tot de VOC werd meestal de Amsterdamse el gebruikt.
1 Amsterdamse el = 0,6878 m
1 Haagse el = 0,694 m
1 Twentse el = 0,587 m
1 Engelse el = 0,914 m
(in de 19e eeuw was 1 Nederlandse el = 1 m)

voet
lengtemaat:
1 Amsterdamse voet = 0,2831 m
1 Rijnlandse voet = 0,3139 m
1 Engelse voet = 0,3048 m
De Amsterdamse voet is verdeeld in 11 duim. De voet werd ook wel verdeeld in palmen. Deze laatste eenheid werd gebruikt om de diameter van rondhout voor masten en ra's aan te geven.

anker
zwaar ijzeren voorwerp dat met de ankertros op de zeebodem kan worden neergelaten teneinde het schip vast te leggen of te verhalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in plechtankers, dagelijkse ankers, tuiankers, werpankers en dregankers.

Draaispanten
meridiaansgewijs in de voorste boegronding geplaatste halve spanten, vaak zes aan elke zijde van de voorstevenbalk en daarom ook wel apostelen genoemd.

verdek
dek boven het overloopdek.

bakverblijf
ook Bakverblijf en voorkasteel. [1] Voorste afgeschoten deel van het verdek, meestal het verblijf van de matrozen en andere bemanningsleden met een lage rang. [2] De bak was ook de benaming van de eetbak (of balie) waaruit gegeten werd, [3] van de ploeg mannen die te samen aten (bij de VOC bestond een bak uit 7 man) of [4] van een schotel of kom, ook tinnen of metalen etensbord.

Boot
ook Barkas. Grote bijboot of sloep, voorzien van zeil- en roeivoorzieningen, tijdens de vaart van het schip aan boord geplaatst tussen de fokkemast en de grote mast. De barkas of 'grote boot' had doorgaans één mast met een razeil.

bezaansmast
ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.

ra
rondhout dat meestal dwarsscheeps aan de mast is gehangen om een razeil aan te bevestigen. Bij het logger- en het emmerzeil hangt de ra langsscheeps.

bezaansmast
ook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.

galjoen
[1] zeilschip met meerdere dekken en drie tot vier masten, voorzien van een voor de boeg uitstekend ondersteund dekje dat uiterlijke overeenkomst vertoont met de stootram van de Galjas; [2] voor de boeg uitstekende constructie met roosterdekje; vaak versierd met boegbeeld; van hier uit werden de zeilen van de boegspriet bediend; deed ook dienst als toilet.

boeg
voorzijde van de romp.

boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.

razeil
rechthoekig of trapeziumvormig dwarsscheeps zeil dat aan een ra hangt.

Bovenblinde
dwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan.

boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.

katrol
zie Blok.

boeg
voorzijde van de romp.

galjoen
[1] zeilschip met meerdere dekken en drie tot vier masten, voorzien van een voor de boeg uitstekend ondersteund dekje dat uiterlijke overeenkomst vertoont met de stootram van de Galjas; [2] voor de boeg uitstekende constructie met roosterdekje; vaak versierd met boegbeeld; van hier uit werden de zeilen van de boegspriet bediend; deed ook dienst als toilet.

blinde
dwarsscheeps zeil dat onder de boegspriet gevoerd wordt.

bovenblinde
dwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan.

berghout
ook: berkhout, barghout, barckhout. Langsscheepse horizontale zware houten rand aan de zijkant van de romp ter versteviging van het langsverband en bescherming biedende. Grote schepen kunnen twee berghouten hebben; het boven- en benedenberghout.

kuil
het niet overdekte gedeelte tussen bakdek en halfdek.

boevenet
ook Bovenet en Vinkenet. 1. Houten traliewerk boven de kuil van het schip ter bescherming van het scheepsvolk in geval van vijandelijkheden; soms ook van touwwerk gemaakt en dan ook wel vinkenet genoemd. 2. het hoogste dek op het achterschip,later meestal kampagne(dek) genaamd. Een "doorgaand boevenet" is een over het hele achterschip doorlopend kampagnedek.

kaapstander
werktuig bestaande uit een verticale as voorzien van klampen, die met behulp van spaken of windbomen kan worden gedraaid om door middel van om de klampen gevoerd touw zware lasten te hijsen of verplaatsen.

boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.

hakkebord
bovenspiegel, vlakwulf; kleine versierde spiegel aan de bovenkant van het achterschip. Ook wel het bovenste deel van de spiegel boven hekbalk en wulf dat de romp van achteren afsluit.

kromwulf
gebogen overgang tussen spiegel en hakkebord.

kim
Ronde of hoekige overgang tussen het bodemvlak van het schip en het boord.

reling
bovenrand van het scheepsboord.

sloep
aan boord van schepen de bijboot. De sloep werd door de VOC ook gebruikt voor de communicatie tussen vestigingen van de VOC.

boeg
voorzijde van de romp.

Nagelbank
langs de verschansingen aangebrachte horizontale balken met gaten voor de korvijnagels.

spuigat
uitwatering, zie Bos

Marmering
zeildoeken slang die over het uiteinde van de spuigat-bos wordt bevestigd en als klep fungeert, waardoor water slechts uit het schip kan stromen.

boegspriet
buiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.

achterstevenzie Stevenbalken
achtervallenvallen van de achtersteven. Met het vallen van de steven bedoelde men de afstand van de punten, waar de kiel zich van voren en van achteren naar boven omboog, tot de loodlijn, uit het hoogste punt van de voor- of achtersteven neergelaten. Zie ook Voorvallen.
adviesjachtSnelvarend vaartuig om berichten en personen binnen de vloot over te brengen.
afbreekbooteen in de Republiek geprefabriceerd scheepje die als bouwpakket naar Azië werd getransporteerd om daar in elkaar gezet te worden.
affuitonderstel, met of zonder wielen, van een kanon. Ook Rampaard genoemd.
Amsterdamse ellengtemaat. Zie ook: el.
Amsterdamse voetlengtemaat. Zie ook: voet.
ankerzwaar ijzeren voorwerp dat met de ankertros op de zeebodem kan worden neergelaten teneinde het schip vast te leggen of te verhalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in plechtankers, dagelijkse ankers, tuiankers, werpankers en dregankers.
ankerboeidrijver van kurk of hout, door een lijn aan het anker verbonden, waardoor de positie van het ankerkan worden vastgesteld.
apostelenzie Draaispanten
bakook Bakverblijf en voorkasteel. [1] Voorste afgeschoten deel van het verdek, meestal het verblijf van de matrozen en andere bemanningsleden met een lage rang. [2] De bak was ook de benaming van de eetbak (of balie) waaruit gegeten werd, [3] van de ploeg mannen die te samen aten (bij de VOC bestond een bak uit 7 man) of [4] van een schotel of kom, ook tinnen of metalen etensbord.
bakboordlinker zijde van het schip, van achteraf gezien.
bakdekdek boven het bakverblijf.
balkanonskogel; het kaliber van geschut werd aangeduid als bijv. "metale stucken van 24 pond bals".
balksbalkenook Balksplanken. Zware balken die in het dek van een schip liggen ter plaatse waar de mast door het dek gaat.
balkwegerlangsscheepse balkengang aan de binnenzijde van de spanten om de dekbalken te dragen.
ballast(aanvullende) lading in het vrachtruim teneinde het zwaartepunt van het schip laag genoeg te situeren om de stabiliteit daarvan te verzekeren.
banderolin houtsnijwerk uitgevoerde vaanvormige slingerband waarop de scheepsnaam is vermeld.
barckoenook Berkoen. Dwarsbalk of stut.
barkaszie Boot.
barkentijndriemaster waarbij de fokkemast dwarsscheeps was getuigd; de grote mast en de bezaansmast waren langsscheeps getuigd.
basklein bronzen scheepskanon zonder affuit.
beddingzware houten vloer op de helling van de scheepswerf waarop de stapelblokken worden opgesteld. Ook planken vloer waarop het geschut staat; batterijplank.
begijnenraonderste dwarsscheepse ra van de bezaansmast.
berghoutook: berkhout, barghout, barckhout. Langsscheepse horizontale zware houten rand aan de zijkant van de romp ter versteviging van het langsverband en bescherming biedende. Grote schepen kunnen twee berghouten hebben; het boven- en benedenberghout.
betingstevig gestel voor het beleggen van touwwerk; betingbalk: horizontale belegbalk; betingspenen: verticale stijlen, waaraan de betingbalk is bevestigd.
bezaansmastook Kruismast. Achterste mast van een zeilschip, kleiner dan de grote mast.
bezaansroederondhout, draaibaar aan de bezaansmast bevestigd.
blaasbalkhouten vulstuk boven de waterlijn tussen boeg en galjoen om het water te geleiden.
blindedwarsscheeps zeil dat onder de boegspriet gevoerd wordt. Zie ook: Bovenblinde.
blindestengverticale voortzetting van de boegspriet.
blokkatrol: houten gestel met één of meer gleuven, waarin katrolschijven zijn geplaatst die om een centrale as kunnen draaien en waarover touwwerk wordt geleid.
boegvoorzijde van de romp.
boegbandendwarsscheepse gebogen houten balken aan de binnenzijde van de boeg ter versterking van de rompconstructie.
boegbeeldversiering aan de voorzijde van het galjoen.
boegsprietbuiten de voorsteven (schuin) vooruit uitstekend rondhout, waaraan stagen van de fokkemast en de grote mast zijn bevestigd en die bij verschillende scheepstypes een blinde- en een bovenblindezeil voert.
boeiselboord of boorden boven het berghout. Een boot of sloep werd bij ruw weer opgeboeid, d.w.z. de boorden met plankene.d. hoger gemaakt.
boevenetook Bovenet en Vinkenet. 1. Houten traliewerk boven de kuil van het schip ter bescherming van het scheepsvolk in geval van vijandelijkheden; soms ook van touwwerk gemaakt en dan ook wel vinkenet genoemd. 2. het hoogste dek op het achterschip,later meestal kampagne(dek) genaamd. Een "doorgaand boevenet" is een over het hele achterschip doorlopend kampagnedek.
boevensbalkensamentrekking van boevenetsbalken, de balken, waarop hetcampagnedek steunt.
bokhefinrichting, samengesteld uit één, of twee van boven samengebonden lange palen, door zware touwen vertuid, een takel en een voetverankering, aangedreven met behulp van een spil of kaapstander.
bolsterklos naast de voorsteven om de boegspriet op vast te leggen zodat deze niet heen en weer kan slingeren.
bolwulfovergang tussen kromwulf en hakkebord.
boordscheepswand tussen kim en reling.
bootook Barkas. Grote bijboot of sloep, voorzien van zeil- en roeivoorzieningen, tijdens de vaart van het schip aan boord geplaatst tussen de fokkemast en de grote mast. De barkas of 'grote boot' had doorgaans één mast met een razeil.
borst1. andere naam voor boeg; 2. een houtverbinding.
borstbankzie Nagelbank
bosin lengterichting doorboord balkje dat als spuigat dient. Zie ook Marmering.
bot(h)1. een eind touw; bot vieren of bot geven is het touw laten schieten, het tegenovergestelde van aanhalen of inpalmen. 2. de bocht in de dekbalken, waardoor het dek in het midden hoger komt te liggen dan aan de kanten.
bottelarijopslagruimte op een dek voor de dagelijkse voedselvoorziening.
bovenblindedwarsscheepszeil aan de bovenblindesteng die op de boegspriet kon staan.

1

2

3

4

5

...

8


Als basis voor de woordenlijsten hebben onderstaande bronnen gediend:
- Brug, P.H. van der, 1994. - Malaria en malaise : de VOC in Batavia in de achttiende eeuw.
- Haalmeijer, H. en Vuik, D., 2002. - Fluiten, katten en fregatten - de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, 1602-1798.
- Kamer, H.N., 1995. - Het VOC-retourschip : een panorama van de 17de- en 18e-eeuwse Nederlandse scheepsbouw.
-Stapel,F.W., 1927 - Pieter van Dam's beschrijvinghe van de Oostindische Compagnie, eerste boek, deel 1.
- Wagenaar, L., 1994. - Galle, VOC-vestiging in Ceylon.

De VOCsite : woordenlijst scheepsbouw (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Foster Heidenreich CPA

Last Updated:

Views: 6033

Rating: 4.6 / 5 (56 voted)

Reviews: 95% of readers found this page helpful

Author information

Name: Foster Heidenreich CPA

Birthday: 1995-01-14

Address: 55021 Usha Garden, North Larisa, DE 19209

Phone: +6812240846623

Job: Corporate Healthcare Strategist

Hobby: Singing, Listening to music, Rafting, LARPing, Gardening, Quilting, Rappelling

Introduction: My name is Foster Heidenreich CPA, I am a delightful, quaint, glorious, quaint, faithful, enchanting, fine person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.